75th Anniversary: 9) De Toga: overleefde hiërarchie of dalend cultuurgoed

Professor Kooij met toga, bef en baret

Parallel aan de democratisering van de universiteit in de jaren zestig en zeventig, met de voor die tijd kenmerkende opkomst van vakgroepsbestuur, in plaats van de almachtige hoogleraar, en inspraak door studenten, kwam ook universiteitssymboliek onder vuur te liggen. Een van die symbolen was de toga, het kenmerkende gewaad dat de hoogleraar draagt bij plechtigheden. De sociologen Gerrit Kooij en Rien Munters openden de discussie over het aan de wilgen hangen van de toga.

De toga is bij de meeste universiteiten in Nederland een zwart gewaad, behalve in Maastricht, daar is die paars, gedragen door professoren bij officiële gelegenheden zoals promoties en oraties. De zwarte versies hebben soms een rode bies over de gehele lengte, wat het postuur van de drager accentueert, of decoratieve strepen over de mauwen. Kraag en revers zijn doorgaans van fluweel. Een witte bef maakt de uitrusting compleet. In deze zwart-witte combinatie zou het zwart staan voor de afwijzing van ijdelheid, terwijl het wit neutraliteit, of objectiviteit symboliseert. Een Wagenings exemplaar kost 1.100 euro, maar er zijn ook leen-toga’s beschikbaar voor zuinige professoren of gasten van buiten (Sikkema 2017).

Hans Dirken van de TU in Delft hield in 2001 zijn afscheidsrede over ‘academische kleding’ (Dirken 2001). Volgens hem ontstond de toga-klederdracht in Europa in de veertiende eeuw. Het model was afgekeken van de onderscheidende kleding die bisschoppen droegen, en status en macht uitstraalden. De drager van de toga stond symbool voor de wetenschap: met de verlichting een opkomende autoriteit. Mooie bijkomstigheid was dat de toga de drager warm hield in de universiteitsgebouwen die in oude tijden klam en koud konden zijn. Onder de toga horen zwarte of grijze schoenen, niet bruin, en zeker geen sneakers. Bij de toga hoort ook een delicaat hoofddeksel: de baret. Deze moet op het hoofd zitten bij het lopen, staan en spreken, maar weer af als de professor gaat zitten, behalve in het geval van vrouwelijke hoogleraren. Die mogen de baret ophouden (Sikkema 2017).

Met de democratiseringsgolf in de jaren zestig en zeventig kwam de toga onder schot te liggen. In Duitsland hadden studenten actie gevoerd onder de leuze ‘Under den Talaren Muff von 1000 jahren’ – Onder de toga’s duizend jaren muffigheid (Strikkers 2019).  Ook in Wageningen werd de toga onder vuur genomen, en wel vanuit het corps van hoogleraren en wetenschappelijk personeel. De socioloog Kooij, zelf professor, gesteund door zijn collega Rien Munters, werkzaam bij dezelfde sociologie vakgroep, meenden dat Wageningen afstand moest nemen van het gewaad, dat toch vooral uitdrukking gaf aan de autoritaire verhoudingen op de universiteit. Volgens Kooij verwees de toga naar een hiërarchie in de academie, tussen hoogleraren en ander wetenschappelijk personeel, die tot het verleden hoorde. Met de democratisering van de universiteit was binnen de vakgroep de feitelijke macht al verschoven van de professor naar een vakgroepsbestuur. De toga, als symbool van de oude orde, stond haaks op de nieuwe verhoudingen. Kooij meende verder dat de toga ook de groepscohesie in de weg stond.

Munters zijn betoog in de Belhamel van 28 oktober 1971

Munters ondersteunde Kooij’s pleidooi met een betoog voor nieuwe rituelen en vroeg zich hardop af of het niet “nuttig kan zijn om te overwegen bepaalde ceremonieën, welke terug te voeren zijn op zichzelf overleefde hebbende hiërarchie, te elimineren” en “dat het tijd wordt om ons af te vragen of het dragen van toga’s door hoogleraren, het houden van inaugurele redes in onderscheid van openbare lessen, het promoveren in rok, het aanspreken van de hoogleraar als professor enz. – of die gebruiken en tradities het saamhorigheidsgevoel niet in de weg zijn gaan staan, en of niet naar nieuwe ceremoniële vormen moet worden gezocht, die de saamhorigheid binnen een gedemokratiseerd verband als de LH (LH of Landbouwhogeschool is de oude naam van Wageningen Universiteit, red.) zouden kunnen versterken” (Munters 1971). In 1974, deed redacteur De Hoog van de Belhamel, de voorloper van de huidige Resource, nog een duit in het zakje met een satire op de academische kledingvoorschriften en het “Middeleeuws wandelkostuum” (De Hoog 1974).

De toga is er gebleven, het vakgroepsbestuur weer verdwenen. Maar, de toga lijkt wel wat sociologen een ‘dalend cultuurgoed’ plegen te noemen. De toga is ook in Nederland niet meer het onderscheidende gewaad van uitsluitend professoren. Tegenwoordig mogen op een enkele universiteit in Nederland ook anderen dan de hoogleraar de toga dragen(1).

1). In Groningen mag ook de adjunct-professor de toga dragen . De adjunct is een soort associatie professor met toga-rechten.

Dirken, J. M. (2001). Academische kleding: Een ontwerp-functionele en historische bespiegeling. Delft, TU Delft.

Hoog, C. d. (1974). “Tussen Sherry en Toga.” Belhamel (14 februari 1974): p.1

Munters, Q. J. (1971). “Kollektief Ritueel aan de Landbouwhogeschool.” Belhamel 28-10-1971: p.3

Sikkema, A. (2017). “Hoe heurt het?” Resource, 15 juni 2017.

Strikkers, H. (2019). “UvA-geheimen | Waarom dragen hoogleraren eigenlijk nog toga’s?” Folia, 2 september 2019.