Door Monique Jongenburger (Boerefijn) – MSc-student International Development Studies
Vijf jaar Internationale Ontwikkelingsstudies in Wageningen hebben me kritisch gemaakt op ontwikkelingshulp en interventie. Worden de deelnemers van projecten serieus genomen? Ik was dan ook geboeid door de uitzending van EenVandaag over moestuin-projecten voor minima in Nederland: “Geef geen geld maar groenten”. Kunnen Nederlandse ‘armen’ niet met geld omgaan? Ik besloot dat ik dit onderwerp verder wilde onderzoeken. Dit leidde tot de onderzoeksvraag van mijn thesis: Welk discours leeft er bij de initiatiefnemers van moestuin-projecten voor minima in Nederland over minima?
Om mijn vraag te beantwoorden heb ik een discoursanalyse toegepast. Ik heb me hierbij gebaseerd op de theorie en methoden van Foucault en de politicologen Bacchi en Yanow. Voor de analyse heb ik documenten verzameld over de projecten en bij zeventien initiatiefnemers een semi-gestructureerd interview afgenomen.
In heel Nederland bleken soort gelijke projecten te zijn opgekomen: voedseltuinen, minimatuinen en volkstuintjes voor minima. Al snel bleek dat de projecten in de eerste instantie op elkaar lijken maar verschillende doelen hebben. Dit leidde tot een typologie van vier soorten projecten: de voedselbank-tuin, de duurzaamheid-tuin, de dagbesteding-tuin en voedselzekerheid-tuin. De initiatiefnemers presenteren elk een eigen probleem waar hun tuinproject een oplossing voor is; een tekort aan groenten bij de voedselbank, afstand tussen mensen en voedsel, inactiviteit van minima en te dure groenten.
De verschillen tussen de tuinen kwamen ook naar voren in de inrichting, de omschrijving van de doelgroep en het gedrag op de tuinen. Bij de voedselbank-tuin was efficiëntie bijvoorbeeld een belangrijke waarde. De bedden in de tuin waren recht en in de winter kwamen de tuinders niet samen. Bij de duurzaamheid-tuinen daarentegen was sociale ontmoeting een belangrijke waarde. In de tuinen stonden ook bankjes en kunst, bovendien kwamen de tuinders het hele jaar door samen om koffie te drinken en elkaar te ontmoeten.
Uit mijn onderzoek blijkt dat bij de initiatiefnemers van de eerste drie categorieën tuinen een belangrijke veronderstelling bestaat; namelijk dat minima bepaalde lessen moeten leren om uit hun situatie te komen. Deze lessen zouden kunnen worden geleerd door te tuinieren. Achter dit ‘heropvoedingsdiscours’ gaat een beeld schuil dat er iets mis is met minima en dat het heropvoeden van minima kan leiden tot betere eigenschappen (dagritme, samenwerken) en uiteindelijk tot een hoger inkomen. Alleen bij de voedselzekerheid-tuinen wordt de oorzaak van armoede buiten de minima zelf gezocht.
Een gevolg van het heropvoedingsdiscours is dat minima verantwoordelijk worden gehouden voor hun situatie en er niet meer kritisch wordt gekeken naar de aannamen die worden gemaakt over minima. Het gedrag van de minima wordt geïnterpreteerd als een bevestiging van het idee dat er iets mis is met minima. Het duidelijkste voorbeeld is het wegblijven van de minima bij de projecten. Bij de initiatiefnemers van de eerste drie categorieën projecten valt de opkomst tegen. Dit zet de initiatiefnemers echter niet aan het denken over de aannamen die ze hebben gemaakt. Hebben de minima wel tijd? Zijn ze in qua gezondheid in staat om te tuinieren? Voor vervolgonderzoek is het van belang om te onderzoeken of dit beeld breder gedragen wordt en kritisch te reflecteren of dit recht doet aan de situatie van minima.
Mijn MSc-thesis Gij zult participeren’: Een discoursanalyse van moestuin-projecten voor minima in Nederland‘ is online beschikbaar.
Reblogged this on onderzoekerstadslandbouw and commented:
Interessante afstudeerscriptie over minima en voedseltuinen
Gefeliciteerd met dit resultaat. Interessant en dan nog meer als je de effecten doortrekt naar de nieuwe ontwikkelingen in de landbouw/voedselproductie met als voorbeeld Stadslandbouw.