75th Anniversary: 22) Vormende krachten, veranderende verhoudingen: reflecties op de studie van een veranderend platteland

“Noem je dissertatie nooit deel 1” schreef de Wageningse professor agrarische geschiedenis Pim Kooij (Kooij 1991: 9) in zijn inleiding tot het boek “Het Oldambt, deel 2: nieuwe visies op geschiedenis en actuele problemen”. Achteraf bezien was het wellicht niet eens zo’n heel slechte keuze van E.W. Hofstee om zijn proefschrift in 1937 “Het Oldambt: Vormende Krachten deel 1’ te noemen (Hofstee 1937). Zelf kwam de grand old man van de rurale sociologie er niet meer aan toe hier een deel 2 aan toe te voegen, oorspronkelijk beoogd als een integrerende en concluderende afsluiting van het voorafgaande deel. Maar zijn toevoeging ‘deel 1’ heeft anderen uiteindelijk de uitdaging doen aangaan om met een vervolg te komen. Al was het meer dan 50 jaar later, en niet zo zeer concluderend, maar reflecterend.

Kooij vervolgde zijn betoog dat het schrijven van een tweede deel, door Hofstee wel te verstaan, een tot mislukking gedoemde opgave zou zijn geweest.  Hij geeft hiervoor twee voorname redenen. De eerste reden is dat een dergelijk proefschrift maar één keer in het leven wordt geschreven. “Geen gerijpt wetenschapsbeoefenaar zal het in zijn hoofd halen om in zijn eentje te pogen een integrale beschrijving van een samenleving op te zetten, die zich uitstrekt van de vroegste tijden tot het heden en waarbij dan ook nog eens zes wetenschappelijke benaderingen op elkaar afgestemd en deels geïntegreerd moeten worden”  (Kooij 1991: 9). Het proefschrift van Hofstee was een product van jeugdige overmoed. Het resultaat was een werk dat startte met een fysisch-geografische duiding; vervolgde met inzichten uit de psychologie en de antropologie om de sociale omgeving, samenstelling van de bevolking en het karakter van de inwoners van Oldsambt te duiden; aan de hand van historisch en economisch onderzoek besprak hij de politieke geschiedenis, ontwikkeling van grondbezit en grondgebruik, en standen en klassen ofwel de sociale verhoudingen, en het eindigde met een bespreking van het religieuze leven (Hofstee 1937).  Hoewel Hofstee niet nalaat om het belang te benoemen van deze benaderingen voor de sociografie, is er geen sprake van daadwerkelijke sociografische integratie van deze benaderingen (Kooij 1991: 9). Die integratie had Hofstee wel voor ogen, geïnteresseerd als hij was in de ‘vormende krachten’  van een samenleving: de processen waaronder gebieden en verhoudingen zich ontwikkelen, en zijn ambitie was om deze uitdaging in deel 2 op te pakken.

Omslagen van Vormende Krachten deel 1 en 2

De tweede reden die Kooij noemt voor de onmogelijke opgave van een deel twee, zoals beoogd door Hofstee, zijn de veranderende wetenschappelijke inzichten en opvattingen. Theorieën over karakter(vorming) en omgeving als wel het maken van indelingen van een bevolking op basis van schedelvorming (craniometrie), inzichten welke Hofstee (1937: 35, 41) gebruikte om de te onderzoeken sociale groep te definiëren, en de daaraan ten grondslag liggende rassentheorie, werd langzaam, maar zeker controversieel (hoewel Nederlandse wetenschappers er mee doorgingen tot eind jaren vijftig[1]).  Hieraan gerelateerd verlegde de psychologie zich van “genetische catalogiseren naar het sociaal functioneren” van mensen (Kooij 1991: 10). De Historische School,  waar Hofstee door was beïnvloed, en het economische handelen trachtte te verklaren in relatie tot omgeving en fasen van ontwikkeling, en in zekere zin resoneerde met een op fysieke en genetische kenmerken gerichte antropologie en psychologie, had plaats gemaakt voor Keynesiaanse en neoklassieke macro-economische benaderingen (ibid.). Maar bovenal had de door Hofstee zo hoog aangeschreven sociografie niet de ontwikkeling doorgemaakt die hij er van had verwacht. Terwijl de psychologie, antropologie, economie en sociologie uit elkaar groeiden, was sociografie niet de sleutelwetenschap geworden, die de abstracte wetenschappen van empirische data zou voorzien, en kon deze zich niet onderscheiden als een geïntegreerde wetenschap ten overstaan van de geografie, en de sociologie was onder invloed van de Amerikaanse sociologie empirischer geworden. In Nederland werd de sociografie ingelijfd bij sociologie (Amsterdam) of geografie (Utrecht) (zie ook blog 5).

In een bijdrage aan het boek, komt de Wageningse socioloog Rien Munters nog met een aanvullende verklaring waarom Hofstee nooit deel 2 heeft kunnen schrijven -nog los van veranderende wetenschapsopvattingen en het verdwijnen van de sociografie als discipline. De vraag die Munters opwierp was een geheel andere: bestond Oldsambt nog wel? Hofstee had immers betoogd dat het Oldambt werd gekenmerkt door de verhouding tussen grote boeren en de overige bevolking, en waar deze verhoudingen eindigen, daar hield Oldambt op te bestaan. “Lezen we dat goed? Wáár eindigt Oldsambt volgens Hofstee? Daar waar de grote boeren hun greep op de samenleving verliezen?” (Munters 1991: 23).  En hadden de grote boeren ondertussen hun greep op de samenleving niet al verloren? In dat geval is er geen andere conclusie mogelijk dan dat Oldambt niet meer bestaat, en deel 2 dus niet geschreven kan worden.

In zijn bijdrage aan de bundel gaat de Wageningse historicus Anton Schuurman met Hofstee in gesprek, en brengt hiermee de dialoog naar een ander niveau.  Aan de hand van een analyse van de materiele cultuur van boeren, corrigeert hij Hofstee’s beeld van Groningse boeren als minnaar van de verlichting, en werpt zo nieuwe vragen op voor onderzoek (Schuurman 1991).  Zoveel is duidelijk, dat de veranderingen die plaatsvonden in de boerensamenleving die Hofstee waarnam, niet kunnen worden gevat in termen van de moderne Groningse boer tegenover de achterlijke boer elders, maar dat de waargenomen verschillen moeten worden gezien als zijnde het resultaat van een gedifferentieerd moderniseringsproces. In de Zaanstreek, waar de maatschappelijke positie van de boeren langzaam maar zeker afbrokkelt, zien we een afwijkende ontwikkeling van de materiële cultuur van boeren ten opzichte van die van de burgerij. Dit uit zich onder meer in streekdrachten, waarmee de boeren zich onderscheidden en een groepsidentiteit tot uitdrukking brengen die anders is dan de Zaanse burgers, die een steeds dominantere groep vormen ten opzichte van deze boeren. In Groningen, echter, zijn de boeren de bovenlaag. Deze zetten zich niet af tegen de burgerij, maar juist tegen de arbeiders. Door het benadrukken van een vermeende losbandigheid en moraal van arbeiders, profileerden deze boeren zich als verfijnd van smaak. Niet de burgers waren de ander van wie men zich wilde onderscheiden, maar de arbeiders. Zaanse klederdracht en Groningse piano staan niet voor traditie en moderniteit, maar voor twee verschillende reacties op veranderende sociale verhoudingen en relaties (Schuurman 1991). En hiermee komen we, geheel in een traditie van Hofstee, uit op de vormende krachten in een veranderende samenleving.

Het voelt bijna als een uitnodiging om een deel 3 te schrijven.

Referenties

  • Hofstee, E. W. (1937). Het Oldambt: Vormende Krachten deel 1. Amsterdam, Academisch Proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in de letteren en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam, op gezag van den Rector-Magnificus Dr. E. Laquer, hoogleraar in de faculteit Geneeskunde, in het openbaar te verdedigen in de Aula der universiteit, op donderdag 8 juli 1937, des namiddags te 4 uur precies
  • Kooij, P. (1991). Het Oldambt: een sociografisch unicum opnieuw belicht. Het Oldambt, deel 2: nieuwe visies op geschiedenis en actuele problemen. J. N. H. Elerie and P. C. M. Hoppembrouwers. Groningen, Nederlands Agronomisch-Historisch Instituut: pp. 9-16.
  • Munters, Q. J. (1991). Een liefde die nooit roeste: Hofstee en het Oldambt. Het Oldambt, deel 2: nieuwe visies op geschiedenis en actuele problemen. J. N. H. Elerie and P. C. M. Hoppembrouwers. Groningen, Nederlands Agronomisch-Historisch Instituut: pp. 17-24.
  • Schuurman, A. (1991). Tussen beschaving en verwildering: De ontwikkeling van de materiele cultuur van de boeren in Oost-Groningen in de 19de eeuw. Het Oldambt, deel 2: nieuwe visies op geschiedenis en actuele problemen. J. N. H. Elerie and P. C. M. Hoppembrouwers. Groningen, Nederlands Agronomisch-Historisch Instituut: pp. 105-132.

[1] https://www.advalvas.vu.nl/nieuws/nederlandse-wetenschappers-deden-eind-jaren-vijftig-nog-aan-schedelmeten